Terwijl ik met een collega in gesprek ben over de de communicatie rond de *nationale dementiestrategie*, roept N: ‘Mama ik heb wortelsoep voor jou gekleid!’ Twee minuten later hoort diezelfde collega N en L krijsen en ruziemaken op de achtergrond en vraagt ‘moet je even ingrijpen’ en verstrooid zeg ik ‘ehh nee, nu nog niet, geloof ik’.
Soms bel ik met externen terwijl ze (de kinderen dan hè?) roepen ‘ik moet poepen! Wil jij zo mijn billen vegen?’, maar ik schaam me er niet eens voor. Het zijn kinderen, al bijna een jaar hebben ze dan wel, dan niet school/dansles/zwemles/opvang en ieder moment dat ze samen spelen of zonder ruzie spelen vind ik al een prestatie van die twee.
De zolder is veranderd in ons ‘home office’, hoewel ik nog steeds vaker aan de keukentafel zit dan aan mijn nieuwe ‘hoog-laag’-bureau. Zelfs als de kinderen er niet zijn is het nog steeds best irritant als je naar het vergader van de ander moet luisteren.
Ik lees mijn mail, maar het dringt niet tot me door. Achter me worden zwembandjes opgeblazen en roert L met een babyborstel (waar komt die nou weer vandaan?) in de vleermuissoep. Ze hebben de Halloweenspullen gevonden en zetten de mechanische heks aan, die krijst als je iets uit de snoepschaal wil pakken.
Hun haren zijn ongekamd, tanden ongepoetst, ze hebben nog hun pyjama’s aan. En dus die zwembandjes, al zal er voorlopig wel geen zwembad opengaan.
En hoe coronamoe ik ook ben, hoe moeilijk het is om activiteiten te bedenken, hoe ik me soms zorgen maak om hun ontwikkeling. N haar juf mailde van de week aan alle ouders ‘probeer ook gewoon te genieten van de extra tijd die jullie nu hebben met jullie kinderen’, en daar had ze eigenlijk ook wel een punt.