Het is tien voor zes in de ochtend als ik een deur open hoor gaan en kleine voetjes de trap naar zolder op hoor klimmen.
‘Mama, mag ik even bij jou liggen?’
‘Kom maar.’
‘Mama, wil je met je gezicht naar mij liggen?’ en ze slaat haar armpjes om mijn hoofd. ‘Kijk, dat is toch veel gezelliger’, zegt ze met haar duim in haar mond.
‘Mama, wil je op mijn rug tekenen, alsjeblieft? Dan gaan we daarna weer slapen.’
‘Is goed. Weet je al wat het is?’
‘Nee?’
‘Het is een dier dat in het water leeft.’
‘Een koe die in de sloot is gevallen?’
‘Nee, het leeft in de zee. En het heeft acht poten, of armen.’
‘Een stier die in de zee is gevallen?’
‘Bijna goed, maar het is een octopus.’
‘Oh ja! Nu wil ik op jouw rug tekenen, en dan gaan we weer slapen. Raad maar.’
‘Een clown met een kroon en een ballon.’
‘Nee! Het is het strand met een regenboog en hier groeien dan bloemen en daar is een hond.’
‘Oh ja.’
‘Mama, ik wil nog even knuffelen, nog héél even en dan gaan we weer slapen.’
‘Ja hoor, kom maar.’
‘Mama, ik hou heel veel van jou. Ik vind eerst Bowie de liefste, en dan juf Mirjam, maar daarna vind ik jou de liefste!’
‘Ik vind jou ook lief.’
‘Zullen we er nu uit gaan?’